Gertrudis van Helfta

Over Gertrudis van Helfta of ‘de Grote’ 1256-1301/02) heeft paus Benedictus XVI op 6 oktober 2010 zijn gehoor op het St. Pietersplein het volgende voorgehouden:

In het klooster van Helfta [gelegen op ong. ¼ van de lijn Leipzig - Hildesheim] zijn bepaalde meesterwerken van de Latijns-Duitse religieuze literatuur ontstaan, die door vrouwen geschreven zijn. Tot die wereld behoorde Gertrudis, een van de meest bekende mystica’s, de enige vrouw die in Duitsland de benaming “de Grote” kreeg omwille van haar culturele en evangelische grootheid: door haar leven en denken heeft zij de christelijke spiritualiteit opmerkelijk beïnvloed. Zij is een uitzonderlijke vrouw, begiftigd met bijzondere natuurlijke talenten en buitengewone genadegaven, diep nederig en met een vurige ijver voor het heil van de naaste, door contemplatie innig met God verbonden en beschikbaar voor de meest behoeftigen.

Op de leeftijd van vijf jaar, in 1261, trad zij in in het klooster, zoals in die tijd dikwijls het geval was, voor vorming en studie. Zij brengt er heel haar leven door en wijst zelf op de belangrijkste fases ervan.

In haar memoires herinnert zij eraan dat de Heer met medelijdend geduld en oneindige barmhartigheid voor haar was ingenomen en de jaren vergat van haar kindertijd, adolescentie en jeugd die – zo schrijft zij – doorgebracht werden “in zo een verblindheid, dat indien U mij geen natuurlijke weerzin voor het kwaad gegeven had noch geneigdheid voor het goede en de wijze raad van mijn omgeving, ik waarschijnlijk bij elke gelegenheid zou fout gedaan hebben, zonder gewetenswroeging, alsof ik totaal heidens was [...]. U heeft mij echter vanaf mijn eerste kindertijd uitgekozen opdat ik zou opgroeien te midden van Godgewijde maagden.”

Gertrudis is een uitzonderlijke leerlinge, zij leert al wat er […] te leren valt  Zij is gefascineerd door kennis en geeft zich helemaal aan de profane studie over met geestdrift en doorzetting, met schoolresultaten die alle verwachtingen overtreffen. Terwijl wij niets weten over haar afkomst, zegt zij veel over de passies van haar jeugd: literatuur, muziek, zang en miniatuurkunst verrukken haar; zij heeft een sterk, vastberaden en impul-sief karakter, zegt dikwijls onachtzaam te zijn, erkent haar gebreken en vraagt er nederig vergiffenis voor […].

Als leerlinge wijdt zij zich in het monastieke leven helemaal aan God en gedurende twintig jaar gebeurt er niets bijzonders: studie en gebed zijn haar voornaamste activiteit. Door haar kwaliteiten steekt zij boven haar medezusters uit; zij geeft blijk van doorzettingsvermogen om haar cultuur op verschillende domeinen te bestendigen. Doch in de Advent van het jaar 1280 begint zij van dat alles een afkeer te krijgen, zij ziet er de ijdelheid van in en op 27 januari 1281, enkele dagen voor het feest van de Opdracht van de Maagd Maria, tegen het uur van de Completen ‘s avonds, verlicht de Heer haar dichte duisternis. Met fijngevoeligheid en zachtheid, brengt Hij de onrust die haar beangstigt tot rust, een onrust die Gertrudis ziet als een gave van God zelf “om de ijdele glorie en nieuwsgierigheid van mijn hoogmoed te doen keren. Zinloze hoogmoed, want ik ver-diende zelfs niet de naam en het habijt van het klooster te dragen. Maar het was wel degelijk de weg die U gekozen had, o mijn God, om mij uw heil kenbaar te maken”.

Het visioen van een jongeman die haar bij de hand neemt, is haar tot gids om de knoop van doornen te ontwarren die haar ziel bezwaart. In deze hand herkent Gertrudis “de kostbare juwelen van de Heilige Wonden die alle titels nietig verklaren, die ons tegen elkaar konden opzetten”, en herkent zij degene die ons op het kruis door Zijn Bloed heeft verlost, Jezus.

[…]

Haar biograaf wijst naar twee richtingen in wat wij haar bijzondere bekering kunnen noemen: in de studie, met de radicale overstap van louter humanistische studie naar die van theologie, en in de monastieke observantie, met de overgang van een leven dat zij nalatig noemt, naar een leven van intens, mystiek gebed met uitzonderlijke missionaire ijver. De Heer, die haar vanaf de moederschoot gekozen had en haar vanaf haar kindertijd had laten deelnemen aan het feestmaal van het monastieke leven, brengt haar door zijn genade terug “van de uiterlijke dingen naar de innerlijke contemplatie, van aardse bezigheden naar zorg voor het hemelse”. Dan begrijpt Gertrudis dat zij voordien ver van Hem was, in een gebied van ongelijkheid, zoals zij de heilige Augustinus nazegt; zij had zich te ijverig gewijd aan de vrije kunsten, aan wijsheid, en had spirituele kennis verwaarloosd door zich de smaak van de ware wijsheid te ontzeggen; nu werd zij op de berg van de contemplatie geleid waar zij de oude mens aflegt om zich met de

nieuwe te bekleden. “Zo werd zij van taalkundige een theologe, door voortdurend de Goddelijke bladzijden te herlezen waarover zij kon beschikken, en haar hart te vullen met de meest nuttige en zoete uitspraken van de Heilige Schrift. Zij had ook steeds Gods woord klaar voor wie haar raad vroeg en weerlegde iedere verkeerde gedachte met getuigenissen uit de Heilige Schrift, die zo gepast waren dat men er niets kon tegen inbrengen.”

Gertrudis draagt een boek met Alpha & Omega op de kaft (zie bij absisraam 5), als verwijzing naar het visioen waarvan hierboven, in de toespraak van paus Benedictus, sprake is.

‘Geertruid van Helfta’ is overigens de titel van een boek, geschreven (1925) door pater Maurice Molenaar MSC, lid van het driemanschap dat in 1920 naar Stadbroek/ Overhoven kwam. Hij assisteerde in het rectoraat maar was evenals Jac. Schreurs literair actief, o.a. als redacteur van het tijdschrift Roeping. Molenaar (gest. 1969) werd geridderd en tot ereburger van Sittard benoemd.
Uit het slothoofdstuk van bovenvermeld boek : 

God heeft dit heilige-leven haast van alle uiterlike merk-waardigheden ontdaan: jaartallen en datums zijn lang niet zeker, we weten niet eens, waar ze vandaan kwam: en vanaf haar eerste bewuste jaren tot aan haar dood woonde ze in ’t klooster, in ’t zelfde klooster: de betekenis van deze vrouw ligt in haar inwendigheid.
Ik heb Gods voelbare bedoeling met Geertruid godvruchtig willen eerbiedigen: ik heb me daarom gewaagd aan ’n ziels-beschrijving, niet aan ‘t geen men gewoon is te noemen: ’n levensbeschrijving.

Het volgende fragment laat nog meer zien over de verteltrant van pater Molenaar en zijn ideeën over spelling (uit hoofdstuk 2, ‘De komst in het klooster’):

Wat werd er een feest gevierd, toen kleine Geertruid binnenkwam! Ze was zeer zeker ’t jongste kind. En wat ‘n belangstelling daarom. En er is menige glimlach in stilte ontbloeid onder de grijze zuster-kap; en de studentjes der kloosterschool hebben elkaar de lieve manieren verhaald van Geertruid, ’t kleinste zusje.

Nog jaren nadien wist één dezer getuigen vlot te verhalen, hoe ’t kind was en hoe ’t er uitzag; teder van leeftijd en leden, zo schreef ze, van opvatting ernstig, beminlik, vaardig en spraakzaam; en eenmaal op school was ze vlug van begrip, en overtrof met haar lenig en scherp verstand de meisjes van haar leeftijd en ook haar mede-zusters.

“Dit is ’n biezonder begaafd meisje,” zal Geertruid, de abdis, gezegd hebben. “En wees behoedzaam en wijs,” zo sprak ze tot Mechtild, die ’t kind moest onderwijzen in zang en wetenschap. Want als praktiese vrouw begreep ze heel goed, hoe moeilik ’t is voor ’t kind om de rijkdom van velerhande begaafdheden te blijven bezitten in eenvoud en bescheidenheid, en ook hoe voorkeur en al te menselike genegenheid ’t wondertje van God en natuur zoo lichtelijk kunnen veranderen in ’n behaagziek en ikziek princesje van ijdelheid.

Klik hier om terug te gaan naar "ramen in het middenschip".

Klik hier om terug te gaan naar de hoofdpagina van "Iconen en Symbolen".