1. Zwaard

Het zwaard komt in het Nieuwe Testament zowel letterlijk als figuurlijk voor.

Bekend zijn de woorden die Jezus tot een van zijn metgezellen sprak, toen deze in de Hof van Olijven de dienaar van de hogepriester een oor afsloeg (Mt 26,51): “Steek je zwaard terug op zijn plaats, want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.”

Jezus spreekt in figuurlijke zin over het zwaard als Hij zegt (Mt 10,34): “Denk niet dat ik gekomen ben om op aarde vrede te brengen. Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.” Hoe dit is bedoeld wordt in het vervolg van de evangelietekst duidelijk.

Paulus, die zelf werd onthoofd door het zwaard (zie het gebrandschilderde raam met zijn beeltenis in het middenschip van de kerk) gebruikt het zwaard als beeld van Gods woorden in zijn brief aan de Efesiërs, nadat hij hen al eerder heeft aangespoord de ‘wapenrusting van God’ aan te trekken (Ef 6,11): “Draag als helm de verlossing en als zwaard de Geest, dat wil zeggen Gods woorden” (Ef 6,17). 
In de vroegchristelijke literatuur is het zwaard vaker symbool voor het belijden of het verkondigen van het geloof door middel van het woord.
Samen met de symbolen van raam 2 & 3 kan het zwaard ook deel uitmaken van de regalia van Christus Koning, van wie de feestdag het kerkelijk jaar afsluit.

Klik hier om terug te gaan naar "ramen in de absis".

Klik hier om terug te gaan naar de hoofdpagina van "Iconen en Symbolen".